Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE0801

Datum uitspraak2002-03-29
Datum gepubliceerd2002-03-29
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC00/157HR
Statusgepubliceerd


Uitspraak

29 maart 2002 Eerste Kamer Nr. C00/157HR SB Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: [Eiser], wonende te [woonplaats], EISER tot cassatie, advocaat: mr. drs. R.A. van der Hansz, t e g e n [Verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, advocaat: aanvankelijk Jhr. mr. J.L.R.A. Huydecoper, thans mr. M.J. Schenck. 1. Het geding in feitelijke instanties Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 2 april 1996 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Tiel en daarbij een vordering ingesteld, onder meer strekkende tot ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst, alsmede tot veroordeling van [verweerder] tot betaling van ƒ 21.250,-- exclusief B.T.W., te vermeerderen met de wettelijke rente. [Verweerder] heeft deze vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van ƒ 5.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente. [Eiser] heeft de vordering in reconventie bestreden. Na een ingevolge een tussenvonnis van 5 juni 1996 op 28 juni 1996 gehouden comparitie van partijen heeft de Kantonrechter zich bij vonnis van 18 maart 1998, in conventie en in reconventie, onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak naar de Kantonrechter te Gorinchem verwezen. Bij eindvonnis van 22 maart 1999 heeft de Kantonrechter te Gorinchem de vordering in conventie grotendeels afgewezen en de vordering in reconventie toegewezen. Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Dordrecht. [Eiser] heeft voorts bij incidentele memorie de schorsing gevorderd van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de veroordeling in reconventie. [Verweerder] heeft deze vordering bestreden. Bij tussenvonnis van 16 februari 2000 heeft de Rechtbank, [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidentele vordering. In de hoofdzaak heeft de Rechtbank in conventie elke beslissing aangehouden en voorts in reconventie, [eiser] toegelaten te bewijzen dat [verweerder] heeft erkend dat hij geen vordering meer op [eiser] heeft. Het tussenvonnis van de Rechtbank van 16 februari 2000 is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het tussenvonnis van de Rechtbank, voor zover in conventie en in het incident gewezen, heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. [Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep. 3. Beoordeling van de middelen De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 359,48 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 29 maart 2002.